hoe ze mij aan kan kijken went niet
nooit zal zij vermoeien in haar staren
blijft enkel vlinders voor mij maken
zet felste vlammen in mijn vel
en als ze breekt
of vertroebelt met stille tranen
nu ongeloof de luiken sluit
zal ik haar zoenen, blinken laten
en leven we de wereld uit
Tag: samen
Nest
voel je nog hoe je naast mij zat
je warmde aan mijn veren
mij ook nodig had, nabij, ik er was altijd
weet je nog hoe we keken, samen
jij mij vroeg waaraan ik dacht
ik je vliegen zag op eigen kracht
vanaf de rand uit ons wankel nest
diep verscholen in de dichte heg
zag ik ook je tranen kruipen
van de twijfel, het onzeker
het was je lach, met het dapper
van je vleugelslag
waarop je stond
Laag
het is er allemaal
in alle lagen
in al mijn ademhalen
is het er
kleeft om mij heen
de lange halen van je nagels
het bange beven voor ons falen
mijn huid en haar verlaten
verliezen in datgeen wat lonkt
doodeenvoudig samen
Hand
je hand, meer wil ik niet
mag ik je niet vragen
hij zal jou zeggen wat ik voel
heb te geven
ons samen dragen
nog weten waar te gaan
je hand, zal het begrijpen later
Stilte
verstilde dagen vullen zich met tijd
alsof ze aftellen, gehurkt, ontlijfd
zwijgen over wat rijpt, ondergronds
lavend aan het leeg van loze woorden
ze zuigen aan de stormen, het nabij
zoeken de vertes waar dromen dromen
schuiven al wat komt gestaag vooruit
want wat nu is was er eerst, voor later
Vlug
over mij gegleden kwam je
zo volmaakt tevreden glom je
en droop af, door lust gezonden
Ruit
een eik kakt luid zijn eikels op mijn dak
ik duik weg voor de harde klap
de natte weg plakt onder banden vast
gooit vuil water tegen grijze ruit
het Duits kraakt nu thuis bijna raakt
de zenders blijven hangen in de lucht
jij voelt helder waar ik breek, bleef spreken
in een bloedend oor dat naar je snakt
Bewaar
ik verpak het jou met mij, mijn woorden
bewaar dit hier en nu met taal voor later
de kus zal ooit weer drogen met de lust
onze lijven slechts door stram verstijven
bloed verstillen en verstollen als dit stopt
het leven, ons hart na laatste ademtocht
zoek ik de zinnen die al dit wij laat blijven
schrijf simpel op hoe jij mijn adem stokt
Gang
klanken stelen tussen stoelen en banken
huilen buigt naar janken jankend hees
knakt ranke takken vol bessen verweer
ze knappen onder zwaar stampen
moes moest eens weten, hoe zuur
hoezeer smaken verschillen, versmelten
tot verhalen over heldendaden van weleer
doen nu hun ronde slechts door kille gang
hangen in lijsten vol herinner, rechte rijen
bevroren vroeger achter gebarsten glas
Haar
nu steeds die haren voor je ogen
mis ik wat zo verslinden kan
ze zich sluiten in mijn verwen
mijn geheel en al in zich opnemen
van de top dan tot bij mijn been
beademt, het mij ontneemt
het kloppend stijf bestrijkt
met heel je bovenlijf
bespeelt in kundig binnensmonds
krassen maakt op deze plaat
tot het zijn zilte ziel uitbraakt
en dan verstilt in slappe smoes