denken scheert over het glooien
kleurt lange uren vol met staren
met het lelijke en mooie
van alle afgelopen jaren
het alleen en ongezien ervaren
naast het geven en het delen
mijzelf verdelen en vergeven
zowel verarmen als vergrijzen
tot ik naar mijn niets verdwijn
wie houdt van mij nu ik hier rijd
Maand: augustus 2023
Pottenbakken
in kannen en kruiken vloeien je handen
in knijpen en kneden laat jij ze vrij
op de vraag waar ik graag zou landen
is dat tussen je kunst van gebakken klei
het nooit hetzelfde naast het toch gelijke
met kleur en krassen vormgegeven
in dit authentieke koninkrijk
schep jij een eeuwig leven
Nooit genoeg
dat je voor mij zit in half ontwaakt
schamper lacht om veel te vaak
er zit geen einde aan ons zijn
je proeft als ochtend, een fris begin
als eerste zoen, het middenin
je ogen vangen mijn verlegen
in het web van jouw bemin
Chili
weet je waar ik naar verlang
het is de aandrang
dat krampen en gebruis
gesis en geblaas wanneer ik
van de slokdarm kom geraasd
of langzaam neerwaarts kronkel
zo vol met pittig en gekruid
winden klinken zoveel luider
al leid ik soms tot volle broek
tot ziens bij mijn volgend bezoek
Laatste dag
mocht ik vandaag of morgen sterven
dan in mijn slaap het liefst
al zal het wel weer anders gaan
plots met mijn kop tegen het raam
tegen oude boom of auto aan
stikken in mijzelf aangedaan
bij mijn laatste snik, die trage tik
wil ik weten dat ik genoeg was
en in jouw hart nog te bestaan
Laag
al je lagen heb ik even lief
van je zacht tot aan je pantser
ik doortast ze als geen ander
weet wie daar opendoet
Moe
over onbesproken paden uitgegleden
door uitgekauwde zaken moegestreden
waren we hier niet al eens eerder ooit
ik had zo graag een ander vandaag
hand in hand door angsten gevlogen
elkaar vertellen over nog te willen doen
je strelen met slechts een stil bewonderen
je adem horen bij de aanvang van je slaap
Zondag
de kamer sneed de zon in lange repen
het was de dag, weer een dag zonder
overvol van leeg, het onbegrepen
ik liep mijzelf voorbij bij de spiegel in de gang
zag de onrust, mieren kropen onderhuids
zoek het oog van de storm in je verharde blik
kom weer thuis waar dromen wonen
leg wat sluimert bij de kruimels van destijds
vreet de lach en spuug hem verder voor je uit
laat jouw verloren je weer vinden
Stilst
een buizerd eenzaam op een paal
drie ganzen kletsen op modderpoten
verder niets, groen onder dreigend grijs
verder niets, het denken zwijgt zelfs even
Trek
ik kan je nog ruiken aan mijn vinger
heb al je smaak nog in mijn mond
hoe ik net gulzig naar je snakte
toen je daar zo voor mij stond
in al je moois en overdadigst
was je heet en wonderbaarlijk
lig ik nu heerlijk en verzadigd
uitgeput en tonnetje rond