besta je wel genoeg vroeg ik mij af
ik liep door leeg land onder vol grijs
jou in mijn gedachten en vergat
ik vergat te kijken naar het weidse
te verblijven zonder het besef van tijden
besta ik wel genoeg vroeg ik mij af
beleef ik al mijn nu en hier
of ben ik alsmaar toen en daar
met jouw warm nog aan mijn hand
zo hard wensen dat je voor mij stond
bestaan we wel genoeg en wat is dat dan
waar bewaar je alle vol geleefde levens
wanneer is iemand toch echt vergeten
hoe weten we wie werkelijk zijn geweest
bestaan huist in de harten om ons heen
in datgene wat je iemand gaf
van zilte traan tot gulle lach of enkel luister
bestaan blijft alles wat je hebt gemaakt
schuilt bij een ieder die je hebt geraakt
door al het jou te durven zijn, zonder huiver
je bestaat uit hoe jij het leven hebt geleefd
en blijft bij wie dit immer zag en om je geeft
Tag: dood
Hoe het is
hoe het met mij is werd er gevraagd
en ik zei goed, bijtend op mijn onderlip
het was niet gelogen, gekleurd wellicht
goed dat er rustig is in lijf en geest
goed dat er aandacht is voor geweest
je blijkt iets te slijten tussen manen
verbleekt in het licht van lange dagen
maar ik blijf nog altijd met je praten
hoe lang zwijgt je iemand dood
voor hij luistert en zij stil verdroogd
Hypothetisch
je wentelen in prikkeldraad en een berg af
vastgebonden aan een boom, een week
op topsnelheid over tweebaansweg
zoeken naar tegenliggers die lonken
dan een slinger aan het stuur en gaan
een minuut werkelijk in vuur en vlam staan
verblijven tot je ruikt dat stukjes gaar zijn
op de bodem van een sloot onder ijs gaan
ineens naast jou zitten op een druk terras
en dan weer voelen hoe het is te leven
Boom
rot
tussen takken
vreten kevers mij
tot aan
mijn
broze
bot
Doods
het kan ineens, dat sterven
licht dimt traag of is verdwenen
en je ligt daar heel alleen
in je bed of naast de weg
tegen een boom of van de berg
ik zou nu vast willen weten
is er spijt of heel tevreden
en heb ik niet teveel geleden
Tak
er liggen takken in de tuin
in alle maten
opgeraapt, buit gemaakt
bewaard voor later
de rondes met de hond
haar takken liggen
onder blad
te vergeten
tot vergaan
Gelaten
ze lag daar en ik keek
wie zacht van haar vrat
het waren vele weken
dat al haar weke delen
in stil te verweren lag
je hoorde maden knagen
haar binnenin verdween
tot aan enkel brozig been
verwerd zij haar rottend lot
Knagen
jij knaagt aan de randen van het mij
vreet van een veel te droge huid
(ik had vaker moeten smeren, naar verluidt)
jij graaft een diepe kuil voor al het mij
streept mij jouw hele leven uit
(ik, die nog zo dapper ademde, naar verluidt)
Jaren
ik zie aan mijn handen dat het er is
oud, durf het de spiegel niet te vragen
onderhuids zal ook een drama zijn
het klopt, klaagt, zucht, verdraagt
het pruttelt, schokt, reutelt, kraakt
kreukelt, kreupelt, rimpelt in volnaakt
vol met vlekken, deuken en strepen
alsof mij dat zo fraai staat, vleesrepen
het kind wat er woont, in zichzelf praat
trapt tegen schenen, nog altijd kwaad
je ziet hem staren door mijn ogen vaak
hij telt mij vast af, zonder mededogen
Mijn alvast sterven
nu ik dood ben, voor jou alvast
vraag ik mij af hoe kort mijn lijden was
krasten mijn nagels even aan de kist
voor mijn lijf het op ging geven
sprak ik nog zacht en rijmde dat
vanuit het eenzaam daar beneden
of zette je de fik erin, zat kil op afstand
de laatste rum met honing in je hand
zong je een luid tabee, goodbye, vaarwel
het zal geknetterd hebben wel
mijn grijze haar op vettig vel
stinkend naar een grijs verleden
trapte je de kolen plat, mijn broze bot
bleef je stil even zitten tot
mijn laatste doven en vergeten
spoelde ik weg met frisse regen
of vervloog ik, kort van stof