hij liep het liefst, de man
ruim over de helft
onderweg naar de dood
hij zag het aan zijn handen
bruine vlekken boven droog
houden vast wat al eens was
hij bleef heel even staan
keek naar het ongewis
en telde stil de dagen af

hij liep het liefst, de man
ruim over de helft
onderweg naar de dood
hij zag het aan zijn handen
bruine vlekken boven droog
houden vast wat al eens was
hij bleef heel even staan
keek naar het ongewis
en telde stil de dagen af
dit houden van laat zich niet vatten
in klein en broos, kleeft om mij heen
het blijft de windvlaag vol gedachten
vol van jou, je hele zachte
met vaak alleen jouw lach alleen.
alleen het schuren, schrijnen en
het jou voortdurend zien verdwijnen
tot in het ver, voorbij voorbij
bewaar ik bedaard je laatste resten
in mijn versleten binnenzak
draag je jaren in zoute kruimels
op mijn overdenkend hart
zo vul jij dit verse vers met leeg
gebroken vleugels droegen bebloede ogen hoog over
waar ooit de waarheid woonde en nu de huiver waande
hij was zichzelf verloren, verzoop in gapend zwart
en zag slechts hoe men hem vooral erg graag vergat
hij die alsnog verworden was tot de stof
tussen de stenen van zijn zelfgegraven graf
men prikte vingers in de gaten die er vielen
waar de maden voldaan maar volgevreten lagen
je zag de leugens als het ware naar hem staren
dwars door zijn leegte vol van het warm, klam en rot
besta je wel genoeg vroeg ik mij af
ik liep door leeg land onder vol grijs
jou in mijn gedachten en vergat
ik vergat te kijken naar het weidse
te verblijven zonder het besef van tijden
besta ik wel genoeg vroeg ik mij af
beleef ik al mijn nu en hier
of ben ik alsmaar toen en daar
met jouw warm nog aan mijn hand
zo hard wensen dat je voor mij stond
bestaan we wel genoeg en wat is dat dan
waar bewaar je alle vol geleefde levens
wanneer is iemand toch echt vergeten
hoe weten we wie werkelijk zijn geweest
bestaan huist in de harten om ons heen
in datgene wat je iemand gaf
van zilte traan tot gulle lach of enkel luister
bestaan blijft alles wat je hebt gemaakt
schuilt bij een ieder die je hebt geraakt
door al het jou te durven zijn, zonder huiver
je bestaat uit hoe jij het leven hebt geleefd
en blijft bij wie dit immer zag en om je geeft
hoe het met mij is werd er gevraagd
en ik zei goed, bijtend op mijn onderlip
het was niet gelogen, gekleurd wellicht
goed dat er rustig is in lijf en geest
goed dat er aandacht is voor geweest
je blijkt iets te slijten tussen manen
verbleekt in het licht van lange dagen
maar ik blijf nog altijd met je praten
hoe lang zwijgt je iemand dood
voor hij luistert en zij stil verdroogd
je wentelen in prikkeldraad en een berg af
vastgebonden aan een boom, een week
op topsnelheid over tweebaansweg
zoeken naar tegenliggers die lonken
dan een slinger aan het stuur en gaan
een minuut werkelijk in vuur en vlam staan
verblijven tot je ruikt dat stukjes gaar zijn
op de bodem van een sloot onder ijs gaan
ineens naast jou zitten op een druk terras
en dan weer voelen hoe het is te leven
rot
tussen takken
vreten kevers mij
tot aan
mijn
broze
bot
het kan ineens, dat sterven
licht dimt traag of is verdwenen
en je ligt daar heel alleen
in je bed of naast de weg
tegen een boom of van de berg
ik zou nu vast willen weten
is er spijt of heel tevreden
en heb ik niet teveel geleden
er liggen takken in de tuin
in alle maten
opgeraapt, buit gemaakt
bewaard voor later
de rondes met de hond
haar takken liggen
onder blad
te vergeten
tot vergaan
ze lag daar en ik keek
wie zacht van haar vrat
het waren vele weken
dat al haar weke delen
in stil te verweren lag
je hoorde maden knagen
haar binnenin verdween
tot aan enkel brozig been
verwerd zij haar rottend lot