vlammen likken naar later
vreten aan wat is geweest
maken zwart wat was, groeide
schroeit, knapt, zucht, vergeeft
spuwt vonken hoog tot over
Tag: natuur
Uit de hoogte
het brengt de stilte, de berg
vraagt een thuis terug
tussen golvend groen
het rauwe grijs
draag je jezelf alleen
nietig blijven
je nu en hier begrijpen
naast bestaan
Vuur
draag jouw midden hoog
proef de lente, kauw de zomer
gooi wat rilt en siddert over
tegen muren vol verlang
kijk alles aan tot het zwijgt
of spreekt, op morgen lijkt
wat gister is is al vergeten
draag jouw midden hoog
Oostvaardersplassen
er kan maar eentje baas zijn
en dat ben jij
je schittert in je hoog
maar we verlangen je dichtbij
voor het eeuwig glazen oog
waar wij je vangen, voor even
voor even slechts zijn we jij
onze klauwen grijpend
in die vers geslagen vis
onze snavel snijdend
zacht kloppend rauwwarm
wij willen weten hoe dat is
de baas te zijn, enkelvoudig
voor altijd onbetwist
Buiten
vind je ook niet
dat buiten in de zon
zoveel op binnen lijkt
je even thuiskomt
met je kont in het gras
pas gemaaid pas
vol van geur van drogen
je hoort de vogels tussen boven
in de versbehangen bomen
fluiten ze versjes op een blad
Haas
zo in het sluiten van vandaag
staart ze zomaar voor mij langs
zag het drogen op mijn wang
dit dwalen zonder waken
met het licht op al mijn vragen
steeds weer wakker in de nacht
het was het malen wat ze zag
voordat zij vluchtte in het gras
Adem
je ademde hem aan – de berg
in al zijn ongerept rekte jij je luid
gaf je over en vlak voor het gaan
bracht hij antwoord in een lach
de kracht die je voelt, soms mist
is daar en hier, waar jij ook gaat
omdat jij hem al in je draagt
Niksen
bleef het maar zo gewoon
en nooit meer anders
beetje zitten in de tijd
dat je deze woorden schrijft
en het dan daarmee is gedaan
Buizerd
hij zat op zijn zwijgen, de buizerd
te peinzen over het kleine wat hij zocht
hij hield ervan en vrat het op
schrokkend zonder plukken vaak
vanuit zijn immer ongezien bestaan
keek hij de dagen aan, het ongewis
want, wie was er met zijn lot begaan
Wandel
we sliepen beide, verkreukeld
krakend vel voor de ogen
onder fel van nieuw vandaag
het is niet dat we klaagden
we zwegen door ons waken
een harig maatje aan een draad
een zak in de hand vast paraat
stapten dapper door naar later