gelukkig was jij er wel, hoog op het dak
je bezong de schemer luid in jouw licht
het was alsof je huilde met een snik
ongehoord en ongezien, haast desperaat
zag ik je schitterend verstillen tot niets

gelukkig was jij er wel, hoog op het dak
je bezong de schemer luid in jouw licht
het was alsof je huilde met een snik
ongehoord en ongezien, haast desperaat
zag ik je schitterend verstillen tot niets
bladstil, luid komen vragen aangevlogen
klauwen grijpen takken welke kraken
net als botten bijna breken, snerpend
avond, warmte kruipt traag onder asfalt,
schuilt tussen de bomen en de struiken,
net als somber achter ogen sluipt, tergend
en ik, in deze broze kilte van de nacht
kleef het verlangen naar jouw mooist, je zacht,
net als kauwgum onder zool, verberg het
in het laatste stuk van de dag
zwermen zij klagend samen
kruipen kermend op een koude tak
zwart schuilt dapper voor de nacht
ik draag jullie bang wel
mee met mijn alleen
slaap zacht
het lag zo helder voor de hand daarnet
aan de randen van rimpellozig later
stond ik weer wat roerloos wat te staren
grauwe ganzen gleden boos te water
kroost tussen de ouders in gedragen
stilte dreef waar ze pas waren
over het eerlijk en het koud gedreven
leefde liefde door, ook in de schemer
over schaduw van een vaal verleden
zo in de nacht met wakker brein
suizen wielen over asfalt
kruipen poten door het gras
danst blad haar laatste dans
op deze plek nochtans verbleven
helder denkend onder spaarzaam licht
komt nog dit laatste schrijven even
voel ik mijn donker zo in dit gedicht
onverhoopt sloop een spoor
van onteerde weifeling
door donkere kamers van
dit bloeddoorlopen lijf
een slingerende lijn
vol vertreuzelend slijm
gelardeerd met intentie
glom zacht, schaamtevol
in de kleine uren
van de avond
loert dat denken
voor wie luistert
losse knoppen, kruipend
buiten verder lege ruimte
een woord, een beeld of iets geschreven
van dat van toen tot die van ooit
varen tranen over vragen
kil kapot op kale tegels
binnen onverschillig duister
wakend tussen nu en later
uitgeknepen ogen spreken boekdelen
dwalen door velden vol onzekerheden
immer ontevreden, zoeken leegte, stilte
onbegrepen smelt dit donker in de zon
honing druipt vet vanaf de gevels
even lijkt stilte zoet te zweven
licht ruilt haar dag hier met de kilte
likt laatste suikers tot aan zilte nacht
met de stilte
kruipt het grijs
deze avond aan
boven vult zich
loom en traag
met natter later