vanuit hier in het nauw ben ik bij jou
sta naast je en raak je hand vast
betast het zacht, fluister over huid
ik stuiter tussentijds in mijn ongelijk
ogen sluiten tot aan smalle stroken
wangen laven aan een nieuwe dag
en keren om

vanuit hier in het nauw ben ik bij jou
sta naast je en raak je hand vast
betast het zacht, fluister over huid
ik stuiter tussentijds in mijn ongelijk
ogen sluiten tot aan smalle stroken
wangen laven aan een nieuwe dag
en keren om
onderhuids kruipt het al
kleine pootjes ploeterend
vanuit mijn tenen omhoog
zo een onbestemd gevoel
duidend op de besluiten
op weg naar het meer van dit
veel minder van dat andere
zo vergaat mij veranderen
ik kan maar lastig zo door merk ik
alsof de zon morgen er zomaar weer is
en we wel zien hoe het ooit eens komt
of wat er is er überhaupt ook wel is
nochtans al het wij er zal blijken te zijn
en er tot het laatste later ook zal blijven
het ongewisse suddert in wat weet
ik kan lastig nog lang zo door merk ik
omdat ik jou toch nooit vergeet
heb je dat ook wel eens soms
de dag lacht je aan, fluit je uit
je ogen knijpen in te felle zon
de stilte stuit tegen te koud vel
het gevoel wat je bekruipt
niet kunt duiden, je verstomt
lijkt te graaien in al lege buik
je hoofd vol gooit met vragen
ik heb soms van die dagen
onverhoopt sloop een spoor
van onteerde weifeling
door donkere kamers van
dit bloeddoorlopen lijf
een slingerende lijn
vol vertreuzelend slijm
gelardeerd met intentie
glom zacht, schaamtevol
ik telde knopen
van mijn jas
toen ik je lopen zag
kroop aarzelen
waar handelen
het plan was
dit jochie
ooit zo mans
keerde om
ik leg mijn lot
voor jouw voet
en voel de prijs
op mijn hoofd
nu mijn nek bloot buigt
schaam schuimt van de kruin
tot aan de hak
die in het zand zacht knarst
en de stap zet
naar wat nog niet is
maar snel zo waar blijkt
als ik te lang daar blijf
waar het veel te vaag is
haal mij weg
uit slechts dit niets
breng ons naar die plek
de plaats met stil en fijn,
naast het jij en mij
op reis naar iets meer wij
daar leef je dan
verdwenen
buiten je binnen
verschenen
angsten, verhinderen
bevende benen
vreten kilometerslang
nagels door dichte aarde
tot tranen bedaren
licht dit lot laat dragen
haat smelt in vergeven
je drupt ook weer, in deze lange nacht vol open ogen tussen diepe zuchten steeds zacht op mijn brakke lekke dak,
irritant en rustgevend tegelijk
loop jij in lange lome banen langs dit vege versleten rimpelige lijf, als loze tranen of doffe parels vol angst,
koud en verfrissend eveneens
verdwijn je dan plompverloren met een plons snel weg in de verborgen diepten waar ik gelukkig met of zonder wie dan ook nog nooit was, op vage laffe afstand gehuld in de zwavelige dampen van het ontwijken zoals ik je jouw nu eenmaal ken
en rode ogen beide tenten sluiten
Nu ik toch hier alleen in het koude duister zit
kan ik net zo goed ook in mijn denken
kort het sfeerlicht verlaten, op de tast
en heel goed het oor te luister leggende,
vinden wat nog soms zo sluimert
tussen dichte hagen twijfelstruiken
vol met ogen, haken en onbehagen,
die de zenuw messcherp weten te raken
zonder de oorsprong te ontwaren
van het hijgend kwijlend bloedend beest
wat angst heet