ze spelen tikkertje met tonen
zij die in het boven wonen
op takken dansen met het licht
dat wakker schrijft op mijn gezicht

Gedichten die jou raken waar het hoort
ze spelen tikkertje met tonen
zij die in het boven wonen
op takken dansen met het licht
dat wakker schrijft op mijn gezicht
naar oneindig eind verdreven
dragen schouders boven benen
dit vandaag
af en toe wat eten
kauwen op gedacht
lachen om wat was
alsook de traan ontsnapt
dicht tegen eigen ik
schuil ik weggedoken
vragen lamme poten om meer
meer van dit alleen, dit verblijven
vergrijzend nietig blijken
alle ramen netjes afgesloten
geen tocht en toch gevlogen
weggevlucht in onvertogen
onder hagen vol verzwegen blad
wroette jij naar wat er al niet was
wist ik maar waar nu je twijfel zat
schuil nooit in het eigen zacht
jouw breekbare verenpracht
breek uit – zweef op de lach
je kon de wind proeven
ze smaakte naar meer
het zoete tussen vlagen
het zilte van haar klagen
ze leek net als ik te jagen
op die stilte van weleer
vol van onbeleefd altijd
tijd spreidt zich voor mij uit
als een tapijt, er is teveel van blijkt
ik ben blij met dit vrij zo het nu lijkt
er ligt zoveel teveel niet te ontwijken
bulten taken prijken boven broos
ik moet niet zeveren en zeiken
zal er morgen eens naar kijken
mijn brein met wandelen verrijken
de tak naast het blad brak zacht
sappig dras droeg vertraagde pas
tranen dwalen over vale jas
deze nacht behoeft geen ster
vloeit veel te fraai in duister
de beweging in het groene leeg overdreef
grazende paarden over onverharde paden
vossen kropen dwars door gebolde glazen
boze vogels zweefden steeds hoger, boven
het stil overwon met het wijds alle tijd
gaf gul met de gave ons omver te blazen
hij verdween graag in avonden als deze
fris, bekleedt met net voldoende warm
voor net met zonder jas bij gezwinde pas
het fluister van de schemer, bezongen
in het laatste druk van mussen in een haag
of merels tussen takken – voor ze gapen
nu de dag wordt verpakt
onder stille grijze sluier
vertel ik mijn kleine mij
dat het goed is om te blijven
wie ik toen al bleek te zijn
vallend voor het raken
eenvoudig blijven zwijgen
voelend aan het knagend
snuivend aan al wat rot
en het omwarmen
zuiver fluit nog zoveel buiten
buitelend over zomers zuiver
schreeuwen met de grootse ijver
tegen schemer die hen overvalt