de beetjes van jou
in mijn nek, aan mijn oor
daar waar je mij zacht
grommen hoort
de beetjes van jou
tussen veel teveel
en zoveel te weinig in
beetjes jou geeft leven zin

de beetjes van jou
in mijn nek, aan mijn oor
daar waar je mij zacht
grommen hoort
de beetjes van jou
tussen veel teveel
en zoveel te weinig in
beetjes jou geeft leven zin
in het voorbij sprak je over je ouders
hoe ze alles naar zichzelf goed spraken
in het voorbij nam jij mij mee
hoe de vakantie jou de rust niet bracht
in het voorbij deelde jij zomaar
over de toeslagenaffaire, het geld, de pijn
in het voorbij zag ik hoe je spijt had
van alle keren dat je bleef zitten op de bank
In het voorbij sprak je over scheiden
de twijfel voor jullie beiden, de nieuwe jij
in het voorbij vroeg je hoe het mij verging
en hoorde ik mij zeggen dat ik blij was
met al wat was – het nu dat voor mij lag
zoals je zwijgt wanneer je schreeuwen wilt
drijft op woorden maar stilaan verdrinkt
en heel even bang bent dat dit verstilt
tot waar alleen je eigen hart nog klinkt
iemand om mee te praten
ver onder de oppervlakte
waar de zon nooit was
maar kou in naakt bestaat
iemand die naar je binnen kijkt
zonder daarbij weg te dromen
naar je luistert en je dat vraagt
wat in stilte bleef bewaard
het voelt als iets definitiefs voor mij
als nog maar af en toe eens omkijken
als een paar pijnlijke vlagen slechts
als niet precies meer weten hoe je ruikt
als het ver weg zonder scherpe lijnen
als zacht zonder de onrust en twijfel
nu maar eens op zoek naar mezelf
en daar heel dichtbij blijven – ooit
een man was eens geweest
en dacht vaak hoe hij het nog deed
waar lag vandaag de dag de kracht
het leek verdwenen met haar lach
er kleefden flarden aan zijn jas
van wat eens al zijn dagen leek
ik weet nog dat je bang was
of je wel lekker smaakte
je moest eens weten lief
ik zal het nooit vergeten
ik zou je likken met een lach
je smaakt naar immer meer
al droop je tussen raten
verdedigd door duizend
woest verstoorde bijen
ik zou je likken met een lach
je smaakt naar immer meer
al kroop je op blote knieën
tussen brandnetel en berenklauw
door een dunbevolkt mierennest
ik zou je likken met een lach
je smaakt naar immer meer
al graven je nagels tot op bot
en snijden ze plakken uit mijn vel
tot aan mijn allerlaatste snik
zou ik je likken met een lach
ik lees op jouw gevels vele tegels
verleden doorstaat hiermee het heden
het lijken je ongeschreven regels
ik lees op jouw gevels vele tegels
het blijken ooit warm gebakken zegels
alsof ik stil zwerf over hoge treden
ik lees op jouw gevels vele tegels
verleden doorstaat hiermee het heden
zoals je drijft, soms op mijn denken nog
ik strijk de wilde haren achter jouw oren
voel al je boos dwars door jouw stil alleen
je komt op adem lijkt het, kleurt en lacht
kruipt met je nagels naar dit veilig heen
ik zie de doffe parels in je ogen
achter ooit gebarsten vol verloren
en daar mag ik dan heel even zijn
hoe zacht ook je gezicht verdwijnt
met het korten van de dagen
eerst alle lijnen rond je ogen
bij zilte traan, al jouw vermoeid
of met je mooie zomerlach
ze lijken langzaam te vervagen
alsof mijn laatste zon nu schijnt
en in deze lange nacht ten onder gaat