liefde wordt niet gewogen
vanaf daarboven als
één felle blik verovert
ze schuilt wat en schuifelt
beluistert je gefluister
voor haar val klapt
je bent verloren
totaal – en dat al
van tevoren

liefde wordt niet gewogen
vanaf daarboven als
één felle blik verovert
ze schuilt wat en schuifelt
beluistert je gefluister
voor haar val klapt
je bent verloren
totaal – en dat al
van tevoren
als oude tak brak ik hard af
lag laf ineengedoken
stond op
vanuit zelfgegraven graf
zag naar wat er wel was
twee herten in de verte
een buizerd boos op
mijn iets te roekeloos
daartussen kleuren
een stil gevuld met fluiten
door licht omlijst alleen
zoveel woorden
heb ik voor je over
ik zal ze zwijgen lief
slechts beschrijven
op wat zachts
soms wat somber
het is wat ik doe
wie ik ben
ze zullen je bewaren
strelen over wang
ietwat steken eerst
vooral in het begin
maar weet dat
met elke zin
ik aan je denk
ruik aan je huid
en kus op je buik
niet vergeet
je weet
er doorheen
schrijf je altijd
in het alleen
samen
met een rijtje
pasgeboren woorden
nog wankel
op de poten
de eersten
na de punt
stil drogend
aan de zilte lucht
in voltooid
voorbij
dat gevoel dat je stilstaat
niet vooruitkomt omdat
steeds iemand voor je staat
vol met jou, leef jij onderhuids
kleurt zijn hele dagen vol
zet zijn binnen aan met open
jij bent het licht van leven
zijn schitterende volle maan
en hij de rem op je bestaan
aan je voeten in eenvoud
zie je wat er is in eigen zwart
blijkt hij je schaduw overdag
knip de lijnen vrij – leef je eigen jij
het is het restje jou en mij
dat hier vervliegt en jou bevrijdt
je kiest je eigen dagen
plukt ze, verslaapt ze
leeft ze, vergeet ze
vult ze af
loopt ze leeg
of laat ze gaan
in stilte
een later
dat het went
niet slijt of verdwijnt
mij grijpt of verleidt
maar amper raakt
de draak steekt
met het naakt
van open wond
die maar gaapt
leeggebloed
met teveel, te goed
rest amper meer
dan bestaan
wanneer je mij weglegt, eens
laat mij dan niet de krant zijn
vol ellende en geweest
maar dat boek op de plank
in het licht van weleer
gehavend van geblader
vol met duimen – vouwen
geef mij niet weg, bewaar me
laat mij dat ene boek zijn
om van te houden
je kon schaatsen in haar gedachten
al staan op waar ooit hart zat
korst droeg op vrijwel zwart
snakkend naar het eind aan deze nacht
had kou vrij spel met reeds verloren
reden dromen samen in een wak
achteraf wist ik dit bij aanvang al
mijn lach zal schuilgaan onder lakens
gedempt, alleen luid in eigen fluister
verstaanbaar maar verduisterd
in zacht huilen achter laf