stap je mee over de schaduw
langs de randen naar het volle licht
in later staren met de ogen dicht
te sterven op wat er voor ons ligt
Tag: Liefde
Hoek
in de hoek van de kamer ligt verdriet
je ziet het drogen, verder niet
het zijn niet enkel de lagen tranen
bovenop een bodem van gemis
het lijkt een immer onbegrepen
verbijten in het ongewis
blijkt het besef vooral
dat alleen blijkbaar
mijn alles is
Sip
hoe de dag krult over bladeren
het goed vloeit door mijn aderen
hoe je blik breekt bij mijn boos
het gemis snikt – bodemloos
hoe de nacht naar adem snakt
het alleen alleen voelt ongemak
hoe tijd vertikt in onbegrip
het je verstikt en splijt
Teveel
voel jij jou ook soms
opgesloten in alle vrijheid van de hypotheek en wat er allemaal zo nodig moet nog tussen vandaag en eenzaam sterven, al het ongekende wat steeds dichter op je huid kruipt, zoals opengekrabde muggenbeten kunnen schrijnen en jeuken tegelijk tot aan bloedens toe
dat wanneer je alles nu vandaag niet plukt, vreet, ziet, weet, kust, streelt, hoort en speelt het straks eenvoudigweg te laat is, de tijd verspeeld, vergeven
je nog gebukt met de rollator strompelt met gemopper voor alles uit wat je spijt in plaats van glunderend achterom te kijken naar volmaakt voltooid tevreden
of voel jij je anders ook
Vlug
draai jij jouw krullen in een lach
en ik dans volgzaam naar je pijpen
laat ze maar los en mij begrijpen
ook deze doordeweekse dag
Vraag
vertel mij nog eens over jou
wat laat je branden in de nacht
ineens janken van de lach
wat maakt dat dit je raakt
je laat bevriezen tot het kraakt
hoe leer ik je beter weten
wat kan ik beter vergeten
vertel mij hoe ik je beven laat
verstilde dagen vullen zich met tijd
alsof ze aftellen tot aan ontlijfd
zwijgen over dat wat rijpt, ondergronds
lavend aan dit leeg vol loze woorden
ze zuigen aan de stormen, het nabij
zoeken het ver waar dromen dromen
schuiven wat komt gestaag vooruit
want wat nu is was eerst – voor later
Die dag
ik vond je voeten in het zand
waar ze liepen aan de hand van toen
ik zag je spreken heel verlegen
naar beneden keek je even tot de zoen
ik hoorde je schaterlach
als harde vlagen hagels over zee
ik proefde je ziltig zacht
we dreven af maar op het leven mee
Zon
staren naar later over water zonder eind
een streep onder te hoge lat
daar drijven de nog uit te voeren taken
dwars door eventueel open te breken hypotheek
mitsen en maren troebelen kiezen voor later
boven je vliegen dromen hoog over nooit af
schreeuwen luid, vol huiver, naar even verderop
waar het schuimt en bruist, voelt naar thuis
Twijfelkont
heen en weer tussen hoop, vrees, hier
je hoofd loopt over gladde randen
kijkt omlaag, bang voor de val
naar het diepe niets, het onzeker
je weet wel beter, wat is geweest
en doet het toch, dat laffe brein
fnuikt wijzend richting onderbuik
legt hem aan de ankers, dobberend
zo aan dit touw vast voelt als houvast
ruikt naar tevreden, naar zeker weten
naar waar je bent en wie je was, zopas
los lonkt, vergaan in enkel leven
Kind
het donkert in de felle zon
ik slenter langs destijds
struin door oude laden
hutten bouwen, vogels kijken
de tijd langs de langste dagen
roekeloos verdwalen tot gaan slapen
met een morgen dat open lag
je kon dromen zonder krassen