Leeg

ik leef nog met hem in mij, mijn kind
hij voelt zich ongehoord en ongezien
buiten alles, altijd en iedereen, alleen
hij vraagt te vragen, in zijn verlegen
een arm, een laten voelen te bestaan
het besef van zijn pijn te willen weten
verder wil ik hem wel eens vergeten

Vroeger

ik weet niet veel meer van het vroeger
mijn brein bewaart vooral vandaag
schuift veel van toen naar overbodig
laat dat van waarde slechts bestaan

lachen om alle sterke verhalen
paarden tellen vanaf achterbank
open deuren voor wie kwam spelen
spelen, buiten met niets meer dan dat
vogels tellen ook al wist je het niet zeker
met mijn broers strijden in jumbo jet
dagenlang in een boek wonen

vragen hebben, het antwoord weten
dit niet willen horen – die pijn daarbij
de gemiste knuffel voor bij mijn alleen
het boze onderweg naar morgen
thuis waar je oude kamer was

Toen

langs een touwtje vaak
en verder maar vertrouwen op de tast
dwaal ik af, omarm het somber
dat er altijd voor mij was

van het bed plassen in de nacht
wachten tot je geen vlek meer zag
net doen alsof je gek was
tegen wel beter weten in

van het niet durven gaan, het dralen
schoppen tegen die eerste stap
niet doen wat ik zo graag dan toch
in spijt verpakte voor een later

van het willen schuilen in mijn huilen
kruipen tussen armen zonder eind
verdwijnen naar waar de stilte woont
naast een natte kus en komt wel goed

Iks

een kind van twaalf wat niet af was
hard moest rennen vanuit een laf zacht
moest blijven staan in een alleen – alleen
terwijl hij zoveel knuffels nodig had

een mij als vrouw met open hart
kwetsbaar tot op haar broze bot
doorvoelend wat bij de ander hoort
gekluisterd aan eenieders lot

een mij als beest, vuil en schuimend
doorleefd en vol met vele schrammen
vretend van een leven vol van spijt
vanuit een immer lonkend veinzen

en dan die man die ik zo graag wil zijn
goedlachs, vol aandacht en verbonden
warm in geven en open zonder angst
van wang op wang tot eigen eindig

Kind

jouw leven is niet daar
en het mijne ver van hier
vervlogen

de laatste adem van het kind

druk met een schep in de weer
tot water komt voor luide tranen
verslagen

bouwen aan Legowezens
hele dagen
tot de arm die steeds maar afbrak
verbroken

de laatste adem van het kind

rennen we voorbij wat voor ons ligt
te bang het vast te grijpen
doen ogen stevig dicht
vergeten

Dromer

als kind weet ik nog goed
hoe heerlijk ver ik was in verhalen
die ik hongerig vrat met leergierige ogen

een moeder, vader of broeder doorbrak mijn ver
met het meermaals herhalen van mijn naam

meestal om snel even te eten
tot aan vlug verder lezen

of maar net op tijd in de klas te zijn

Toen

als kind stond je gewoon op en veroverde je een hele wereld op enkel rubberlaarzen door de blubber van straten tussen ooit eens af te bouwen huizen

en at je tussen de middag wel zes witte boterhammen, dik besmeerd met echte boter en ruim beregend met bergen hagel

en je drukte ze gewoon plat met vlakke, bijna niet gewassen handen, tot ze plakten en rende het nog zo te beleven leven in

en middagen duurden heel lang daarna waarover je tussen het bij het eten en het voor het slapen gaan nog steeds niet uitverteld raakte tegen wie er dan ook maar naar je wilde luisteren

en je was zo lekker voldaan moe in bed, dacht alleen na over deze afgelopen dag en misschien een stukje morgen, al sliep je dan al vaak

error: De inhoud is beschermd !!