zweven van verlangen naar verlaten
en hangen tussen beter weten in
landen op kussens zonder schaamte
ik hou je vast, want dit is het begin
Tag: verlangen
Geef
je breekt mijn geven weer open
door ook jouw breken te geven
om oude muren heen te leven
met je veel teveel aan houden van
zacht krabt wijs van hoofd naar hart
bloedt rood in steeds vergeven
vloeit naar onvoltooid verleden
Lustig
ik rook het luid – je lustvocht
waarin ik bestond, weer opstond
welriekend in het vorig vrij
ik mocht weer proeven van het wij
van het klam alzwetend geil
ik smeerde ons
aan al je rond, langs lijnen van rug en dij
van het kronkelend geweifel
je kalme deinen op het rauwe mij
ik kuste gulzig tussen plooien
oh, al dat moois wat jij daar vleide
het overbodige verleiden – je had me
we gaven over
aan het glazig glanzend
het niet gedurfd
laat staan gedaan
jij glom je bazig, mij zo meester
zinnenstrelend ruwde jij
jouw zijdezachte stoppels
langs mijn allerbeider slapen
zag ik je warms streng naar mij gapen
je kookte vrijwel – vrat mij op
Door
stap je mee over de schaduw
langs de randen naar het volle licht
in later staren met de ogen dicht
te sterven op wat er voor ons ligt
Hoek
in de hoek van de kamer ligt verdriet
je ziet het drogen, verder niet
het zijn niet enkel de lagen tranen
bovenop een bodem van gemis
het lijkt een immer onbegrepen
verbijten in het ongewis
blijkt het besef vooral
dat alleen blijkbaar
mijn alles is
Sip
hoe de dag krult over bladeren
het goed vloeit door mijn aderen
hoe je blik breekt bij mijn boos
het gemis snikt – bodemloos
hoe de nacht naar adem snakt
het alleen alleen voelt ongemak
hoe tijd vertikt in onbegrip
het je verstikt en splijt
Vlug
draai jij jouw krullen in een lach
en ik dans volgzaam naar je pijpen
laat ze maar los en mij begrijpen
ook deze doordeweekse dag
Vraag
vertel mij nog eens over jou
wat laat je branden in de nacht
ineens janken van de lach
wat maakt dat dit je raakt
je laat bevriezen tot het kraakt
hoe leer ik je beter weten
wat kan ik beter vergeten
vertel mij hoe ik je beven laat
verstilde dagen vullen zich met tijd
alsof ze aftellen tot aan ontlijfd
zwijgen over dat wat rijpt, ondergronds
lavend aan dit leeg vol loze woorden
ze zuigen aan de stormen, het nabij
zoeken het ver waar dromen dromen
schuiven wat komt gestaag vooruit
want wat nu is was eerst – voor later
Zon
staren naar later over water zonder eind
een streep onder te hoge lat
daar drijven de nog uit te voeren taken
dwars door eventueel open te breken hypotheek
mitsen en maren troebelen kiezen voor later
boven je vliegen dromen hoog over nooit af
schreeuwen luid, vol huiver, naar even verderop
waar het schuimt en bruist, voelt naar thuis
Kind
het donkert in de felle zon
ik slenter langs destijds
struin door oude laden
hutten bouwen, vogels kijken
de tijd langs de langste dagen
roekeloos verdwalen tot gaan slapen
met een morgen dat open lag
je kon dromen zonder krassen