Zand straalt hard langs gebladerte
wat opwaait of samen schatert
alsof over elkaar gestruikeld
Winter wipt herfstresten
van haar paden door ijswind
in bevroren oren luid te laten fluiten
Waarom juist nu, zo pijnlijk
in tomeloze koude toorn
onze ogen laten branden in tranen
Lente duikt besmuikt weg
wetende dat vandaag zal zijn vergeten
tot deze ijzige arm huiswaarts vlucht