je haren lichten op, omlijsten je gezicht
het ziet mij staan zelfs met de ogen dicht
voelt waar ik ga in al mijn alsmaar graven
schijnt bij nu hier de lange donkers dagen

je haren lichten op, omlijsten je gezicht
het ziet mij staan zelfs met de ogen dicht
voelt waar ik ga in al mijn alsmaar graven
schijnt bij nu hier de lange donkers dagen
woest waait de winter nog maar even
nu bitterkoud is uitgebleven
raast zijn radeloos
bijna moedeloos
in laatste zucht
ze kraakt onder mijn zolen
knijpt vingertoppen fijn
neemt mijn adem af
laat zwijgen
nu de dag zijn oog verkleint
kil wintergemoed verschijnt
zal de geest gitzwart verdwijnen
op zoek naar mijn geheimen
wazig stilt de dag mijn hart
geeft het over aan de vogels
die hoog boven in dit noorden
op weg naar elders samenkomen
storm van water valt razend
op weg naar lager gelegen later
steenkoud, gesmolten vanuit
ooit vers gevallen vlokken
neem ook mijn twijfels mee
op uw reis naar diepe meren
laat ze vertraagd verdunnen
tot de resten van wat was
op mijn ijzers
met groot gemak
gleed ik soepel
in een wak
Ragnar was niet zo van de kou wat lastig is als noorderling waar groepsdruk hem
zo ongeveer het ijs op duwde. Hij was zelf meer van de korte broek en de slippers om de dag mee door te wandelen tot lange avonden schreeuwden om volle glazen naast borden vol gegrilde dieren. Een harde klap haalde hem ruw uit zijn gedachten toen zijn ene ijzer weggleed in een diepe scheur en zijn voorhoofd onderweg naar een zekere landing op hard zwart ijs.
wakker geslagen
laat ik mij laven
met je straffe
vlakke vlagen
zal ik slaafs
je straf verdragen
spuw jouw wraak laf
in mijn naakte hals
verlaag eigenwaarde
tot enkel ziltig water
glashard, verstild
stilwit lijkt verslagen
waarom zo woest tegen mij
de amper uitgeslapen ik
je komt kil tot mijn warmste laag
die enkel lentelicht verdragen wil
is dit hier nu echt jouw laatste snik
laat je mij dan eindelijk vrij