gevangen in het onderweg
tussen aankomst en vertrek
zwijg ik mijzelf aan – ouwe gek
somber grijs gehuld in vragen
telt de dagen, blijft ze dragen
dwars door levens zonder juist
losgeslagen zonder thuis
Tag: zelfkennis
Geven
met eigen veren pronkte ze niet, nooit
ze bleef dichtbij zichzelf wat al alles was
happend naar gevaar, gemeen, gemaar
het boterzachte strelen bij vergeven
haar ogen smolten als zomerzon in zee
ze was de kroning van de langste nacht
en alle manen dansten met haar mee
als ze brak, zag je het licht wat zij bracht
gaf wat ze had in warme kussen weg
een luister naast zijn en al het zorgen
wist zij maar half hoeveel moois ze was
ze zou zweven op de lach naar elke dag
Mutando non Mutor
ik kan alleen mijzelf maar zijn
los verpakt in mijn gebreken
rauwe rafels, scherpe kanten
al mijn kreukels draag ik mee
ik wil alleen mijzelf maar zijn
genieten van wat is en blijft
komen zal en weer verdwijnt
ik schrijf het op in mijn verhaal
ik zal alleen mijzelf maar zijn
vervat in vel wat puur was
zal verdwijnen mettertijd
verbranden of veraarden
zonder spijt
Gelaten
laat mij mijn kwetsbaar zijn
en breken met een zucht
laat mij mijn tranen laten
ze drogen aan de lucht
laat mij fijn schrijnend kwijnen
verhangen aan mijn lot
laat mij vanavond drijven
in dit midden blijven tot
Willen weten
wie iemand is weet je niet
tot aan het prille delen
en dan nog niet
je ziet de krassen wel
voelt het breken
wilt graag vragen
naar de leegte
zwijgt
laat slechts voelen
te willen weten
het schrijn begrijpen
met fijn bestrijden
strelen waar het waakt
onder lagen van verweer
daarom geef je nooit alles
je hebt het nodig om te leven
blijft dicht bij jij als allereerst
Pas op mij
ik zou er beter op willen passen
dat rare lijf om mijn saaie zijn
met daarop een kop vol somber
soms
je ziet dat het slijt, plooit en bolt
hijgen ook zonder reden – hoewel
over bier maar niet gesproken
het zou meer moeten slapen
tussen het vaker bewegen door
al krijgt het dan niets geschreven
het zal meer willen zweten
zwoegen in jouw alles weten
zonder je ooit te snappen dan
nee, het wil sterven aan je lippen
bloeden van het moeten voelen
en zacht breken in te weinig tijd
Weggedacht
dikwijls loopt mijn denken weg naar toen
ik was nog niet half de man van vandaag
legde lappen hard over weke delen
tot ik brak in de dag, jij mijn wroeten zag
het geploeter door verlegen, de schroom
te tonen hoeveel leeg er in mij leefde
ik woonde achter een schijn van laffe lach
jij bracht mij boven – zette binnen buiten
liet mij laven aan het licht van eigen mij
Uitgedacht
ik had wel weer genoeg gedacht
het was tijd voor een opnieuw verbazen
hoe zon brak tussen het laatste blad
en dat je dan stopte met verklaren
waarom dit alles mij zo raakte
vandaag de dag, mocht alles zijn
Iks
een kind van twaalf wat niet af was
hard moest rennen vanuit een laf zacht
moest blijven staan in een alleen – alleen
terwijl hij zoveel knuffels nodig had
een mij als vrouw met open hart
kwetsbaar tot op haar broze bot
doorvoelend wat bij de ander hoort
gekluisterd aan eenieders lot
een mij als beest, vuil en schuimend
doorleefd en vol met vele schrammen
vretend van een leven vol van spijt
vanuit een immer lonkend veinzen
en dan die man die ik zo graag wil zijn
goedlachs, vol aandacht en verbonden
warm in geven en open zonder angst
van wang op wang tot eigen eindig
Verdronken
ze zwom rustig door stil verdriet
trok lange banen met trage slagen
rode ogen dreven in het koude niets
ze zocht naar eeuwenoude vragen
een tocht waar zij de diepte dronk
het donker lonkt, een bed van zand
ze draaide vlug op broze rug
liet de golven dragen, dit verdragen
op deze wezenloze dagen zonder zon
dreef ze af naar waar het ooit begon
ver voor het helen met de tijd
zonder spijt, haar zijn omarmend