zo in het sluiten van vandaag
staart ze zomaar voor mij langs
zag het drogen op mijn wang
dit dwalen zonder waken
met het licht op al mijn vragen
steeds weer wakker in de nacht
het was het malen wat ze zag
voordat zij vluchtte in het gras
Tag: wandelen
Buizerd
hij zat op zijn zwijgen, de buizerd
te peinzen over het kleine wat hij zocht
hij hield ervan en vrat het op
schrokkend zonder plukken vaak
vanuit zijn immer ongezien bestaan
keek hij de dagen aan, het ongewis
want, wie was er met zijn lot begaan
Wandel
we sliepen beide, verkreukeld
krakend vel voor de ogen
onder fel van nieuw vandaag
het is niet dat we klaagden
we zwegen door ons waken
een harig maatje aan een draad
een zak in de hand vast paraat
stapten dapper door naar later
Angst
je grijpt mij bij mijn bang
het dunne vel
tussen weten, beleven en
het donker van het zonder
mijn vergeten mij
verweerd en verwilderd
lag ik tussen blad verscholen
vergeten en verschrompeld
verdrongen te vergaan
tot ik ging staan
Buiten
ongevraagd kwam ik buiten
ze liet mij binnen, leidde rond
vroeg wat ik van haar vond
hoe ik aldaar mijzelf verloor
verlopen tussen donker door
liet ik zware ogen sluiten
Onderweg
hoeveel passen
zou het nog duren
voor ik kon zitten
en er was
wilde ik weten
dat hier het einde lag
aan al het dwalen
en nooit verstillen
steeds verder willen
er dan plots zijn
Voorbij
wanneer je voorbij loopt
aan waar je hoort, wilt blijven
niet meer ziet wie luistert
eigen hand pakt bij de huiver
je verdrijft van fijnste kust
het even stilt, verstijft dus
zonder te weten wat en
je het alleen beschrijft
Muis
ze lachte mij uit
zag mij zoeken
speuren, turen
vloeken welhaast
ik keek naar niets
luisterde te laat
ze zat ernaast
ineengedoken
kattenkwaad
Weten
met vragen die peinzen dragen
soms, loop ik mijn vast los
langs de staart van de dag
stroomt kou dwars door lagen
onder een vuile jas verpakt
over dit hart vol verlang
Brekebeen
ze lieten mij wankelen, de stenen
braken beide benen bijna, boos
balancerend tussen koude sporen
tram, vanwaar ze alsmaar kwamen
vrachten vol verveeld en gevreten
sjokkend achter mokkend samen
niets nodig en al evenmin te doen
schepten zij zakken vol troosteloos
kauwend op ellenlange tanden
zo doodde men een onvoltooide tijd
onderweg naar roemloos nooit