jij laat mij staren naar beneden
naar mijn tenen door heel even
te delen dat je mij ziet,
van alles houdt, zo zeker weet
dwars door al ons altijd heen

jij laat mij staren naar beneden
naar mijn tenen door heel even
te delen dat je mij ziet,
van alles houdt, zo zeker weet
dwars door al ons altijd heen
ik voel mij net iets kleiner dan ik ben
een tikje schuchter, mijn blik ontwijkt je
bang dat je het ziet, al mijn twijfel ruikt
soms dans ik juist uitvergroot op straat
kan ik de bergen aan, niet stuk te slaan
tot ik besef dat iemand naar mij staart
het laat zich lastig beschrijven
onbestemd verblijven in den vreemde
ik lach mijn lief in onbegrepen kijken
vraag mij af wat zij nu denkt
nu ze stoer de zwarte drab inschenkt
ik met blond niet op haar haren doelde
de straffe smaak past bij het raar hier
waar ik wens dat ze naast mij zat
aankeek – voorbij verlegen
Met jou deel ik mijn leven
maar niemand die je ziet
al kom je soms heel even
dan weer heel lang niet
Je bent het kind, in mij
wat nog iets zeggen wil
Voelt zich nog niet vrij
Blijft dan ook maar stil
Zichtbaar in een raam
waar ik je meteen herken
Verlegen en soms eenzaam
wie ik hier in woord verken
Als ik
jouw lippen
zie spreken
bewegen
wil ik
verlegen
niets anders
dan
ze smoren
met een zoen
Jij blijft
De allermooiste
En ik blijf kijken
Daar zal het zo
Op deze wijze
Wel bij blijven
Alleen tussen velen
Staart ze smekend
Lijkt ze verdwenen
Haar ik verloren
Wil ze wellicht
Zo graag gezien
Dat de rest besluit
Tot bruut negeren
Zit nu wat wordt gezocht
Gedwongen verdrongen
Voorgoed gevangen
Achter glazen blik