je graaft soms
harde woorden
in mijn rauw
ze vloeien
smeulend
door geaderd
bloeden mijn eindig
stollen bruinzwart
bovenhuids
scheuren hard af
wat vast zat
breken dwars door
mijn laf hart
keren me om en
spitten mij uit
laven zich gulzig
aan mijn tranen
Tag: stilte
Tegenpool
verdwenen verlangde zij van mij
en zo naar mij eveneens bleek
dat ik ver weg was en nabij – tegelijkertijd
gelijke polen van magneten
wel alles willen weten
zonder aan te raken
we dreven in sluiers over akkers
pas gemaaid en lang verlaten
beroofd van eerder overdadig
we hingen aan vrijwel dezelfde haken
met tussen ons de twijfel van
weer eens te zijn vergeten
Blote kont
we staan ons naakt te staren samen
zonder schamen kijk je mijn alles uit
in het overal en ergens grijp je hard
zonder vast en met beraden – waar
wanneer, hoe voelde dat enkel wij
durfden we maar eens dapper, vrij
wij verdronken eenzaam in verlegen
liepen schamper door naar ooit
Binnen
binnenin zal donker blijven
ongeschikt om naar te kijken
schrikt soms op mijn dapperst af
in zijn veel te brede lach verpakt
stralen zon laf over grauw geplakt
draag ik hem met mij mee – zal zien
hoe koest mijn woest zich houdt
of opeens naar buiten braakt
binnenin zal donker blijven
en teveel voelen van wat rot
in koude ogen van wie zwijgen
lijden verstilde woorden tot
Naaste
voel je het warm van mijn hand
op je buik?
zo vlak nadat je jouw ogen sluit
denk jij deze dag maar uit
vergeet nooit daarbij
hoe mooi je bent
hoe het nooit went
hoe lief, hoe zacht
je straalt terwijl je lacht
zo dapper altijd wacht
vergeeft, omarmt, verlangt
en weet buiten je twijfel soms
dat jij je eigen alles leeft
zweef weg van hier en nu
en droom van even later
ik zal naast je liggen slapen
nog even staren naar je huid
Huid
zo in je zacht ben ik te graag
mijn tong verkent je traag
ik lik waar huid mij vraagt
het daaropvolgend draagt
elke sproet, zachte plooien
zal ik met mijn hard bekoren
tot aan de laatste adem
voordat je landt in waar
tijd stokt in enkel ogenblik
Wat
waar begin je
bij een verdwenen
speuren aan het einde tot
het steeds maar weer
vertrouwen op
laat je een lamp aan
of draai je de deur op slot
breek ik met deze tranen af
en bouw er oude muren mee
tegen wat koud blijft
blijkt gestopt
Straks
wanneer alleen alleen
naast mij loopt – straks
of over enkele maanden pas
zal het wel eens schuren vast
het jou
streel je mijn koude hand zacht
of stap je dapper voor mij langs
kijkt dan naar achter – schamper
ziet maar amper wie het was
dit mij
Plat
zou dat waarvan ik spijt heb
bij de vlucht van een afgrond
nog passeren in mijn brein
vlak voordat het opspat
na het breken van de val
zal het de sprong zijn
of het jou?
Blijf
je zult wonen in mijn woorden
tot aan het stollen van mijn bloed
ik laat je dansen, met mij sjansen
naar mij kijken vol verlangen
in enkel komma’s, een nieuw begin
schrijf ik je weer mijn wereld in