zoals jij ondeugend kijken kunt
de man ontwaakt na winterslaap
brult en springt zijn wildste dans
staat weer op tot lopen niet meer gaat
volgt schalks hoe jij hem smachten laat
hem uiteindelijk zijn ontladen gunt
Tag: Liefde
Vel
warm je op aan mijn oude vel
mooi is het niet maar warm wel
doorliefd, bekrast vol diepe kloven
waarin je straks mag wonen
Wij
hoe heerlijk wij samen vertragen
uren smeer jij uit over de dagen
je kijkt mij aan, laat hard verbazen
blijft de baas in eigen overgave
Trek
kruidig ruikt het nu ik aan je denk
geurend over tong laat jij je smaken
ik schrok het weg zonder praten
laat staan de borden op te maken
hoeveel gangen serveert men
voor wie niet uitgegeten raakt
blijf je zitten als het op is of
ruim je af alsof het af was
Vrij
ze vertelde dat ze weg ging
weg met rillen in het donker
tot aan de leegte voorbij
was waar ze wilde zijn
Vaag
tussen blad en tak
brak de dag
in twee
gisteren en morgen
vandaag verdween
lachte gerimpeld
floot voor zich uit
hield zijn hart vast
voor het ontbrak
zag daar de man
die verloren leek
eenvoudig vond
wie hij al was
Afstand
je verdween in eigen zijn
mijn mij in jou vergeven
door warm gemis omsloten
nam je mij op, mee naar meer
meest, belijden met vertragen
bijna smekend verbleven
happend naar al je wild
het ruigst, dat vagevuur
wat in je huist, aan je zuigt
mij zal verbranden, verslaan
sissend uiteengespat
in het hiernogmaals
Stil
vergezichten brachten woorden
ik nam ze op, sprak ze niet uit
ongezegd leek hier te horen
ik gaf ze stilte – voor later
alsof ze uitgesproken waren
jij vangt mij op in jouw begrijpen
ik zie waar je voor staat
laat je los of zul je blijven
het is oké zoals je gaat
weet dat ik in jouw altijd woon
ik ken alle kamers daar
Passie
doe mij maar weer zoals je mij deed
al ons heetgebakerd en zinderende zijn
elkaar bezweten voorbij het alles weten
je warme dieptes voelen, verstijven in je blik
laat het zweven, ons leven stelen even
te komen, tot aan versmelten
naar het immer meer
Traan
een laatste traan snikt
tikt van ingevallen wang
op vuil vest waarin ik woonde
ik zag hem zinken, verdrinken
in blauwgrijze vezels tot
zompig donker bleef
het zal drogen straks
aan de kou van de dag
ik mij vind tussen bomen
laat ook mij zo stevig staan
trots naar je kijken
in het voorbijgaan