het voelt dan kouder allemaal
net of dekens onvoldoende zijn
of niemand ziet dat jij daar staat
net of iets je stem afknijpt
of je vraagt om een hand
die van steen blijkt
zoekt naar die ene kus
in troebel water

Gedichten die jou raken waar het hoort
het voelt dan kouder allemaal
net of dekens onvoldoende zijn
of niemand ziet dat jij daar staat
net of iets je stem afknijpt
of je vraagt om een hand
die van steen blijkt
zoekt naar die ene kus
in troebel water
alleenzaam zwijg ik mij neer
keer huiswaarts, vergezeld
door kilometers vragen
vraag mij af, speel alsmaar af
wat afgelopen dagen anders maakte
zal ik verdragen, met de maden knagen
tot aan het wit, dat rauwe zonder rot
benen om mijn lijf laten blijven
nooit te verdwijnen mettertijd
noch verslappen tot laffe pap
sporen aan wat is te verstoten
fel verbranden in ons laatste licht
vergaan waar enkel wij bestonden
voorbij het voor elkaar – verslonden
versmolten tot een ziltig schuim
snijdt de touwen los
duw af
en ga
lees je leven
besta
vertel later pas
wat je las
het onbekende
ik zal nooit zeggen
dat het wende
dat jij er niet meer was
ik zwaai je toe
vaar uit
ervaar
wees jij
kom thuis
hij liep over van de leegte
draalde door zijn eigen niets
immer staren in het ongezien
vond hij het reeds verloren
op de vlakte
een paar zinnen
in die zin
is ze bereikbaar
ondiep en helder
ze stroomt luid
laat haar vatten
binnen kaders
van de vrijheid
spat op steen
je zag haar lopen daar beneden
iets gebogen
ze leek vertraagd te gaan
daar – beneden
voorover over eenzaam zand
liet ze passen achter op nat strand
ze verdwenen met het rauwe sop
koud water likte laf
aan al haar later
ze liep het leeg in, de zee van niets
snoof tranen weg
met ingehouden adem
de mast van haar schip
zakte traag weg achter water
verdwenen met een ander later
in de zon mee, naar de schemer
en de nacht
op de vlucht of vredig verzeild
zal daar haar waarheid wonen
weg van het lief, al het liegen
bleek leven zacht waar het rot
kilte trekt strelend door mijn vest
nu ik mij alles aantrek wat je zegt
draait mijn denken naar het duister
tijd sijpelt tussen oude stenen weg
er resten steeds minder dagen
vol met nooit geplukte vruchten
van al het ongeziene mooi
gekooid verbleven, beef ik even
breekt dit leven zich al wrakend uit
versterven kreten in rauwe leegte
moed kruipt lui met maden
schraapt laatste resten hoop
laat ze zich smaken
smalend kijken de ja maren
onverhoopt in leeg
naast het veel te ver
glanst ijdel wensen
op begraven idealen
nagels gescherpt aan
hoge nieuwe wand