je delen bracht mij naar wat een plek had
dacht ik
het brak het open, mijn slapen in de waas
en hij die zich vergaapte zonder praten
niet maalde om grijpen aan wat mij was
(het lijkt wel alsof wat mooi bloeit
en goed bedoeld het leven leeft
zich door zacht en klein laat aaien
de ander ziet en ernaar luistert
het lijkt wel of dan je bloed vloeit
tanden kauwen tot op bot
je niet wilt vechten en verblijft
alvast versterft en alles rot
het lijkt wel of verharden loont
schuilen bij je binnen zonder buiten
en er slechts waakzaam in je woont
tot aan het alleen wat alleen verder leeft
de schone schijn komt zo bedrogen uit
het is het kwetsbaar wat zal winnen
koester je zachtste zacht daarbinnen
en draag je tranen, huil je allerluidst)
je delen bracht mij naar wat een plek had
dacht ik
het streelde even schrijnend over vroeger
kuste warm op een ooit geweest
en wat er net als jij mag zijn
