stilte slijt haar lentelicht
met gedachten boven water
in lome uren voor de nacht
tot aan een aangenamer later
Categorie: Poëzie
Duif
de grijze duif hield zich aan zijn rauwe klauwen
vast aan loden goot tot hij dapper besloot,
hardleers als hij was, op de vlucht te slaan
wijds spreidt zijn verstoft verenkleed
scherend met de oude wangen door de wind
op weg naar dat warme wat zo buiten zichzelf was
Laatst
Asfalt blakert binnen zoveel groen
Nadat jij zojuist je passen plaatste
Bleek ik vanavond weer de laatste
Die hier zo eenzaam loopt te doen
Verslaafd
ingeklemd als
tussen dijen van een vrouw
denk ik aan jou
jij hopeloos verloren mij
verstrikt als nooit tevoren
geeft geen kik
fluit als herboren
in het prille licht
van ochtendgloren
gehuld in mist
van het alles onbekend
zo lang en vrijelijk te bekoren
dat plukken van de luide lach
van dat wat ik niet mag
ingeklemd tussen mijn lijden
lijd ik aan jou
Verleid
vingertoppen grijpen
voeren mij mee in haar
scheuten pijn volgen de extase
raken waar het bitter zoetig smaakt
de naakte waarheid helder spreekt
zonder mooie woorden
nochtans de eenvoud raakt
Vroeg
slaap vervaagt in ochtendgloren
waar het licht zo krachtig heerst
warmte schenkt als nooit tevoren
maar hete koffie vraagt mij eerst
Ragnar
Ragnar lag even met de voeten hoog en droog. Zijn maag rommelde tevreden van wat hij had klaargemaakt. De Ziener sprak ooit van kleine pannenkoeken met vlees en alles wat scherp en smaakvol was. Met een beetje fantasie en de dood van een paar vette kippen pruttelde de pan geurig boven zachte gloed. Zijn broer Rollo kwam langs met zijn vrouw Lynna en kleine Nils. De mede vloeide in overvloed om de verhitte mond te koelen en liet de lach luid schallen door het duister van de fjord. De avond had enorm gesmaakt. Ze meenden Nils taco te hebben horen roepen tussen de happen door en doopten het onbekende maal met deze naam.
Zomers
nu de warmte waar is
laaft het lijf tevreden
haar volste teugen
tot het gaar is
Bloot
vind je ook niet
dat het tonen loont
van waar je hart woont
zonder schroom te blozen
in dat ongemakkelijke hoekje
van het zacht te durven zeggen
wat je bozer schreeuwen wilt
het tere binnen naar het rauwe buiten
bloot en onbeschermd herboren
op die klamme tegels voor je thuis
je lief te laten kozen om niets
niets meer dan je maar bent
Aan
je houdt mij hier vast
door enkel je ogenblik
laat je mij al staan
af gaan in zaadschaam