hoe wie er niet is er zo kan zijn
ik tel je sproeten, zelfs de kleine
al jouw tanden lachend op een rij
je luistert naar wat ik nog wil vragen
en zwijgt voor altijd, leeft je vrij
ik voel hoe alleen jij kon kijken
met vingers streek over mijn hand
toen even huilde in de keuken
waar ik je vroeg waar je aan dacht
daar plots jouw broze dapper brak
het was niets minder meer dan alles
wat goed genoeg moest zijn die dag
voor jou geen morgen meer met minder
tussen lange nachten zonder zacht
je wilde beter, niet een vergeten
geen eenzaam dolen door een leegte
en dat er altijd iemand aan je dacht